Handhaving der oude gereformeerde beginselen
Het kerkelijk weekblad De Wekker van 25 februari 1966 bevatte een aantal opmerkelijke berichten. In Papendrecht, waar in datzelfde jaar ds. P. van Zonneveld zijn entree zou doen, is een nieuwe kerk gebouwd. Een trotse foto prijkt in dit nummer. Daarnaast lezen we ook van het overlijden van de 77-jarige Anthonij Driesse te Middelharnis. Vele jaren was hij een gewaardeerd ouderling in de kerk van Menheerse en ‘meester’ van de zondagsschool. Na een korte ziekte is hij “in Christus ontslapen”.
Op de pagina daarvóór valt echter nog een advertentie op. Mededeling wordt gedaan dat “D.V. binnen enige tijd een blad verschijnt onder bovengenoemde titel.” Die titel zal zijn Bewaar het Pand. “Deze uitgave wil bevorderen”, zo gaat de mededeling verder, “de handhaving van de oude gereformeerde beginselen.” De lezers worden niet in het ongewisse gelaten wie de medewerkers zullen zijn. Hun namen volgen.
Dat alles is veertig jaar geleden. De tijden zijn verder gegaan. De gemeente van Middelharnis behelst inmiddels meer dan een generatie die de oude br. Driesse niet heeft gekend. De toen gloednieuwe kerk van Papendrecht is weliswaar nog steeds in gebruik, maar ds. Van Zonneveld is er lang vertrokken. En dat nieuwe blad en zijn medewerkers van toen? De namen zijn nog wel bekend: de predikanten G. Blom, R. Kok, H. van Leeuwen, C. Smits en D. Slagboom. Daarnaast de brs. J. van Heteren, Joh. van der Lee en B. van der Wal. Maar van hen allen geldt: hij stierf. Ze zijn in ons midden niet meer. Ze zijn, zo mogen we geloven, tot hoger dienst bevorderd.
Deze maand gedenken we het veertig-jarig bestaan van ons blad. Jawel, want Bewaar het Pand is er nog steeds. Al die jaren door verscheen het. En al die jaren door werd in de kop van elk nummer meegedeeld: Uitgave tot bevordering van de handhaving der oude Gereformeerde beginselen. Bij alle variabelen (dat zijn de dingen die veranderd zijn) is dit dus de constante factor: de verwijzing naar de gereformeerde belijdenis. Daar wil dit artikel een ogenblik bij stilstaan.
de gezonde leer
Door vriendelijke medewerking van ds. M. van der Sluys kreeg ik de eerste jaargangen van Bewaar het Pand nog eens onder ogen. Ik was benieuwd naar een verantwoording van de toenmalige redactie omtrent de gekozen naam en het geformuleerde doel. Dat leverde niet zoveel op. Behalve dan het stukje Ter inleiding waarmee ds. G. Blom namens de redactie het eerste nummer begon. Het is ook in dit jubileumnummer afgedrukt.
Ik ga daar niet breedvoerig op in. Het stukje spreekt voor zichzelf. Ik denk dat het voor de huidige lezers nog steeds herkenbaar is. Voor het onderwerp van mijn artikel leg ik alleen een ogenbik de vinger bij een enkele alinea. Het is die waar wijlen ds. Blom schrijft dat het niet zozeer de bedoeling was om door middel van het nieuwe blad te gaan strijden, als wel “om het op te nemen voor de waarheid, die onze vaderen hebben voorgestaan en die Gods kinderen lief geworden is.” De waarheid die onze vaderen hebben voorgestaan… - daar wordt dus naar verwezen. Het lijkt me dat hiermee hetzelfde is bedoeld als de oude gereformeerde beginselen.
Die beginselen moeten bewaard en gehandhaafd worden, vonden de initiatiefnemers van veertig jaar geleden en vindt de redactie van nu nog steeds. Daar wilden ze toen voor opkomen. En daar willen ook wij nu nog altijd het pleit voor voeren. Is dat overtrokken? Is dat misschien wel sectarisch? Of niet meer van deze tijd? Me dunkt dat een pleidooi voor de handhaving van de leer meer dan geboden is. Ja, zelfs bijbels is en dus van Godswege verplicht. Ik denk, om iets te noemen, aan enkele woorden die de apostel Paulus aan Zijn geliefde medearbeiders heeft geschreven. “Er zal een tijd zijn”, zo lezen we in 2 Tim. 4: 3, “wanneer ze de gezonde leer niet zullen verdragen; maar kittelachtig zijnde van gehoor zullen ze zichzelven leraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden.” “Doch gij”, zo schrijft hij aan Titus [2: 1], “spreekt hetgeen der gezonde leer betaamt”, dat wil zeggen: wat in overeenstemming met die gezonde leer is. Want, “indien iemand een andere leer leert, en niet overeenkomt met de gezonde woorden van onze Heere Jezus Christus en met de leer die naar de Godzaligheid is, die is opgeblazen! Wijk af van dezulken!” [1 Tim. 6: 3, 5]. Overigens, niet alleen moet de valse leer worden ontmaskerd en tegengestaan, maar de ware leer moet ook positief worden gepredikt en uitgedragen. “Heb acht op uzelven en op de leer, volhard daarin, want dat doende zult gij èn uzelven behouden èn die u horen.” “Als gij deze dingen de broeders voorstelt, zo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn, opgevoed in de woorden des geloofs en der goede leer” [1 Tim. 4: 16, 6].
De kerk der Reformatie heeft het begrepen: “wij hebben het profetische Woord dat zeer vast is. En gij doet wel dat ge daarop acht hebt als op een licht, schijnende in een duistere plaats [2 Petr. 1: 19]. Het is van het allergrootste gewicht om de leer van de heilige Schrift te kennen en te bewaren. In dit spoor betoogt Maarten Luther in één van zijn 95 stellingen: “De ware schat van de kerk is het heilig Evangelie van de glorie en van de genade van God.” Wel, die schat moet worden bewaard en overgedragen. Vandaar dat het klassieke formulier voor de bevestiging van de dienaren van het Woord als hun eerste taak noemt: “dat zij des Heeren Woord, door de Schriften der profeten en apostelen geopenbaard, grondig en oprechtelijk aan hun volk zullen voordragen en toe-eigenen…” Van hun kant beloven de dienaren, trouwens ook de andere ambtsdragers, in het ondertekeningsformulier dat onder ons gebruikt wordt: “Wij beloven dat wij deze leer ijverig zullen leren en getrouw voorstaan, zonder daartegen, hetzij openlijk of bedekt, direct of indirect, iets te leren of te schrijven. Voorts verklaren wij, dat wij niet alleen alle dwalingen, die tegen deze leer strijden, verwerpen, maar dat wij ook genegen zijn die te wederleggen en te bestrijden en alle arbeid aan te wenden om ze uit de kerken te weren.”
de gronden der vaderen
“Bewaar het pand!”, zo heeft de apostel Paulus deze hoogstgewichtige taak en opdracht van de dienaren van het Woord samengevat. De leer die naar de godzaligheid is, is ons naar de bijzondere bemoeienis van de Heere gegeven en is als een kostbaar pand in onze handen gelegd. Het is hoge roeping om haar te bewaren en te verdedigen. De oprichters van ons blad hebben de leer samengevat met de woorden ‘de oude gereformeerde beginselen’. Die beginselen moeten gehandhaafd worden, zo vonden ze. En het nieuwe blad zou dat dienen te bevorderen.
De vraag is of die beginselen nog nader omschreven kunnen worden. Wat verstaan we onder die beginselen? Die vraag kan op verschillende manieren beantwoord worden. Door die beginselen ‘gereformeerd’ te noemen, wordt uiteraard verwezen naar de gereformeerde belijdenisgeschriften. “De waarheid, die onze vaderen hebben voorgestaan en die Gods kinderen lief geworden is”, schreef ds. Blom in het eerste nummer. Zouden we dan niet vooral moeten denken aan de inhoud van de Heidelbergse Catechismus, het troostboek van Gods kerk. Dat gouden boekje is hun lief geworden, het kan niet anders. “De Heidelberger, houd daaraan vast!”, zei dr. Kohlbrugge op zijn sterfbed. Me dunkt, dat is Gods kinderen uit het hart gegrepen. De Heidelberger, met zijn geliefde eerste vraag en antwoord, met zijn drieslag ‘ellende, verlossing en dankbaarheid’ als de weg waarin de Heere de Zijnen onderwijst en waarin Hij hen ook bewaart bij de verkregen verlossing. Ja, de Heidelberger - daarin zijn de oude gereformeerde beginselen treffend verwoord. Op een bevindelijke wijze verwoord. “Wat troost u…?” “Wat nut u…?” Maar ook: “Wil ons arme zondaren, al onze misdaden en ook de boosheid die ons altijd aankleeft, om des bloeds van Christus’ wil niet toerekenen…” en “Dewijl wij van onszelf alzo zwak zijn (…), zo wil ons toch staande houden…” Dat is gesproken naar het hart van Jeruzalem.
De Catechismus dus. Maar als het gaat over die oude gereformeerde beginselen, zou ik vooral ook willen denken aan de inhoud van de Dordtse Leerregels. Merkwaardig is het volgende. De hoogleraren van de universiteit van Apeldoorn ondertekenen bij hun aanvaarding van het professorenambt hetzelfde formulier als de dienaren van het Woord. Maar bij hen is er iets toegevoegd. Namelijk dat zij met name de dwalingen die door de synode van Dordrecht 1618-1619 zijn veroordeeld, verwerpen, weerleggen en bestrijden. Dat is dus een ondubbelzinnige verwijzing naar de dwalingen van het remonstrantisme. En een uitdrukkelijke aansluiting bij de Leerregels van Dordt.
Dat brengt me bij de geschiedenis van onze kerken. Onze Christelijke Gereformeerde kerken zijn, zoals we weten, ontstaan door de Afscheiding in 1834. Hier hoort de naam van de jonge dominee van Ulrum bij: Hendrik de Cock. Toen deze in Ulrum kwam, was hij nog een liberaal-verlichte dominee, onkundig van de gereformeerde leer. In 1832 kreeg hij van een weduwe, lid van zijn gemeente, een exemplaar van de Dordtse Leerregels. Hij kende ze niet. De omgang met de (zoals hij ze zelf later noemt) ‘bevindelijke gelovigen’ in Ulrum bracht hem achter tot nadenken. Klassiek geworden is in dit verband de uitdrukking van zijn plaatsgenoot Klaas Kuipenga: “Indien ik ook maar één zucht tot mijn zaligheid moest toebrengen, dan was het voor eeuwig verloren!” Wat door de eenvoudigen van zijn gemeente als uitdrukking van hun zielenleven werd beleden, vond De Cock in meer theologische vorm terug in de Institutie van Calvijn. Ook was er de invloed van zijn echtgenote, Frouwe Venema, die eerder dan hij overtuigd was van de waarheid van de gereformeerde leer. Ze drong er bij haar man op aan om de drie stukken van de Catechismus te prediken en aan te dringen op de noodzaak van de wedergeboorte.
Meer dan ooit moeten we beseffen: hier ligt de oorsprong van onze kerken. Toen na een enkel jaar Hendrik de Cock (met zijn eigen woorden) “tot volle verzekerdheid des geloofs” was gekomen, toen was het eerste wat hij deed: het opnieuw uitgeven van de Dordtse Leerregels. Niet voor niets worden deze dan ook wel het Credo van de kerken der Scheiding genoemd. Hij had door Gods genade ontdekt dat in deze confessie, de belijdenis van de soevereine genade van God, het wonder van de zaligheid ligt verklaard. Bij de Akte van Afscheiding behoort een door De Cock zelf geschreven ‘Toespraak & uitnoodiging aan de geloovige ware Gereformeerden in Nederland.’ Daarin is onder meer dit te lezen: “Door Gods Geest opgewekt en door de noodzakelijkheid gedrongen, hebben wij naar de aanwijzing van Gods Woord en de leiding des Heeren eindelijk het ambt der gelovigen naar artikel 28 NGB ons voorgesteld, aangenomen en ons van de Synodale Hervormde kerk afgescheiden om weder te keren tot de gronden der vaderen...”
De gronden der vaderen - als het gaat over de oude gereformeerde beginselen, dan kunnen we daar niet om heen. Ons kerkelijk leven is gesticht op de gronden der vaderen, ze is door de jaren heen gebouwd op de gronden der vaderen en ze moet nog heden ten dage op die zelfde gronden gefundeerd zijn. Want anders zijn we niet meer wat we vanouds wilden zijn, waartoe we onszelf en elkaar verplicht hebben: Christelijke Gereformeerde kerken. En het is vandaar dat ons blad nu al veertig jaar lang oproept om de oude gereformeerde beginselen te handhaven.
de aard der tijden
Hoe zullen die gronden der vaderen in concreetheid functioneren? Hoe krijgt de belijdenis van de kerk handen en voeten? Natuurlijk niet door de woorden van de confessie telkens te herhalen en niet meer dan dat. Dat deden onze vaderen ook niet. De Regels van Dordt zijn ontstaan in de confrontatie met de dwalingen van die dagen. De Dordtse mannen kenden de ketterijen van hun tijd en ze weerstonden ze, staande op de vaste grondslag van de Heilige Schrift. Zo zal het nog moeten. En zo zal het weer moeten.
Er is een woord van Groen van Prinsterer overgeleverd over wat ‘belijden’ inhoudt. Hij zei er dit van: “De belijdenis, waartoe men wordt geroepen, staat telkens met de aard der tijden waarin men leeft, in verband. Het belijden is het uitkomen voor de waarheid op het punt waar de verdediging bezwaarlijk is, waar het belijden met lijden vergezeld is. Gelijk de aanval het kritieke punt aanwijst, zo volgt, uit de aard der verloochening, de aard der belijdenis, welke in ieders tijdsgewricht de gelovigen voegt. Altijd één waarheid is er, wier belijdenis, terwijl men aan de ganse waarheid vasthoudt, speciaal belang heeft. Ten aanzien van die waarheid is plichtsbetrachting en moedbetoon aan de orde van de dag. Zoudt gij de onversaagdheid roemen van de wachter, die overal bij de hand is, behalve waar de vijand zich bevindt?”
Daarom zal het handhaven van de oude gereformeerde beginselen geen zaak van gisteren zijn maar van vandaag. Geen terugzien allereerst, maar om je heen zien. Geen loutere herhaling, maar belijden. En dan blijken die “oude gereformeerde beginselen” nog uiterst actueel. Dan bevatten ze ook een antwoord op de dwalingen van vandaag. In de kerken en in eigen kring.
- In dit licht bezien is er alle reden ook in 2006 nog steeds te zoeken om deze beginselen te handhaven. Zo bijvoorbeeld:
het beginsel van het absolute gezag van Gods Woord. Er wordt in onze tijd meer dan ooit geknaagd aan de randen van de Heilige Schrift. Daarom moeten we meer dan ooit opkomen voor de autoriteit van het Woord van God. Het “alzo spreekt de Heere!” zal moeten functioneren. Ook al doorkruist dat onze wensen en ideeën. - het beginsel van de soevereiniteit van God. Onder de invloed van de evangelische beweging sluipt (of, zo vrees ik, golft) een verfijnd of zelfs grof remonstrantisme onze kerken binnen. Daarom mogen en moeten we met kracht getuigen van de eenzijdige en soevereine genade van de Heere. Omdat het nog steeds geldt: “Het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods.”
- het beginsel van de erkenning van de totale verdorvenheid van de mens. Het was ooit een van onze eigen synoden (die van 1846 te Groningen) die uitsprak dat de Heere Jezus nimmer noodzakelijk noch dierbaar zal zijn, tenzij de zondaar eerst door de Heilige Geest overtuigd zij van zijn doemwaardigheid en onmacht. En zij voegde er veelbetekenend aan toe: wie dit ontkent, zou wel eens inbeelding voor oprecht geloof kunnen houden…
- het beginsel van de noodzaak van de wedergeboorte. Ik hoef in dit verband alleen te herinneren aan wat de synode van 1953 te Apeldoorn uitsprak: “Noodzakelijk is het dat we in een bevindelijke weg leren, dat we God kwijt zijn en van nature in een verbroken werkverbond liggen, dood door de zonden en misdaden en dat we alleen door een oprecht geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig kunnen worden.”
- het beginsel van de heiligheid van God. Hier zou wel eens het grote manco van onze tijd kunnen liggen. Het algemene gebrek aan het diepe besef van Gods heiligheid. Hij is de Heere, de Hoge en de Verhevene. Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is. Die nochtans wonen wil bij de nederigen en de verbrijzelden. Maar wie daarvan iets verstaat, zal een sterk verlangen hebben om te leven in overeenstemming met die heiligheid.
Is de handhaving van de oude gereformeerde beginselen in de afgelopen veertig jaar ook bevorderd door ons blad Bewaar het Pand? Wie zal het zeggen… Enerzijds moet ik opmerken dat de ontwikkelingen in onze kerken zijn voortgegaan. We zijn verder van huis dan toen, vrees ik. Verder weg van de gronden der vaderen. En daarbij heeft ook de kring rond Bewaar het Pand geen enkele reden tot roem. De vraag bij dit alles is: hebben we bij alle noemen van en roemen in onze belijdenis zelf wel geleefd uit deze bronnen? Zijn wij door genade zelf wel doortrokken van de ‘religie van de belijdenis’? Of blijken inmiddels ook in onze kring de tendensen die we in anderen afwijzen? Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle. “Ontwaak, noordenwind! En kom, gij zuidenwind! Doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame en ate Zijn edele vruchten.”
Anderzijds - het blijft toch staan, het woord dat Hendrik de Cock schreef in zijn Woord vooraf bij de heruitgaaf van de Dordtse Leerregels in 1833: “Belooft heiliglijk, door Gods genade, te haten wat God haat, te beminnen wat Hij bemint, Gods wet te kiezen tot uw regel, Zijn eer tot uw einde. Laat ons daartoe elkander opwekken, versterken, en zo dienen tot opscherping van liefde en goede werken; en zo gaan bidden om de vrede van Sion en Jeruzalem. Dat is de enige weg om de gedreigde en welverdiende oordelen Gods van ons land en van de kerk af te weren, opdat Hij niet kome tot de uitvoering van het rechtvaardige vonnis hetwelk tegen ons moet geveld worden, zo God wilde Zijn rechtsoefening vervolgen. Dit is de weg om de barmhartige Majesteit te bewegen, dat Hij de zegen en vrede en een eeuwig verblijf bij ons gebiede.”
J.M.J. Kieviet